De Wonderlijke Mei
Door Tom Houtman

<- Terug

Geachte heer Teirlinck,

Als ik door het raam naar buiten kijk, springen de tranen me in de ogen. Hoewel buiten de zon straalt op verlaten straten, schenkt het vensterglas een wazig, troebel beeld door mijn tranen.

Wenen is nergens goed voor en ik ben tenslotte kerngezond. Toch; ramen doen me denken aan Stijn Streuvels. Stijn Streuvels, de schrijver die een historische evocatie organiseerde rond de Boerenkrijg, Hugo Verriestfeesten organiseerde en verschillende van zijn werken klaarstoomde voor theater. Prachtige versies van Het leven en de dood in den ast, Het woud of Grootmoederken, naast het ietwat mindere Soldatenbloed.

Sinds de Dag van de Arbeid zit ik hier tijdelijk werkloos. Iets waarin ik erg slecht blijk te zijn. Ik weet geen blijf met mezelf en kan nergens heen, want dat is strafbaar. En straf is het zeker.

In 2014 zakte ik samen met mijn moeder af naar Ingooigem. Als Streuvelsfan las ze me als kind vaak voor uit Streuvels’ Het Kerstekind. Aan de toestand van haar exemplaar te zien, is het zéér vaak gelezen. En daar stond ze dan te popelen, met haar fototoestel in de hand, om mee op prospectie te gaan naar Streuvels’ Lijsternest waar ze een nieuwe beheerder zochten. Het was een droomjob: het Lijsternest toonde immers opvallende gelijkenissen met het ouderlijk huis van mijn moeder, waardoor het ons beide terugbracht naar die veilige jeugdherinneringen waarin schijnbaar nooit erge dingen gebeurden.
Het had alles wat ik wilde: een erfgoedcollectie met onder meer werk van Georges Minne, Emile Claus en Constant Permeke en een te ontwikkelen museumwerking in een toeristisch fiets- en wandelparadijs.
En natuurlijk: literatuur!


Toen we na een uitgebreid bezoek richting auto terugwandelden door de stille straatjes van Ingooigem, besloten we om te lopen langs het oorlogskerkhof. Voor een foto. Mijn moeder hield haar fototoestel al in de aanslag. Naast elkaar wandelend, gaf ze me een opdracht: dit is de job die je moet nemen. Alsof ik daar zelf geen keuze in had?
We draaiden een steeds nauwer wordend wegeltje in met links van ons een weide. Ik trachtte mijn moeder ondertussen uit te leggen dat het hedendaagse Vlaanderen twee sociale kasten kent: mensen die mensen kennen die hun een job naar keuze kunnen bezorgen en mensen die zich dienen over te leveren aan de volstrekt willekeurige loterij die men ‘solliciteren’ noemt.
Ik wilde haar nog net verduidelijken dat ik tot die laatste kaste behoorde, toen vanonder een bloesemende appelboom een mooie, grijze ezel op ons afstormde, met de tanden bloot briesend en balkend. ‘Oh, een ezeltje’, riep mijn moeder, die enthousiast haar fototoestel voor de ogen positioneerde om een geslaagde foto te kunnen nemen. ‘Wacht, dit moét ik fotograferen’, zei ze.
Toen zag ze door de lens wat ik in real-time ook zag.
De ezel was een heuse hengst en duidelijk geen ruin. Vanuit mijn perspectief, blijf ik geneigd te stellen dat hij een enorme erectie had. Maar misschien was het slechts middelmatig voor een ezelerectie, ik heb daar niet zoveel verstand van.
Mijn moeder liet het fototoestel zachtjes zakken, en keek me eerder verveeld dan verlegen aan. ‘Zou ik hem … zo … fotograferen?’ vroeg ze. Alsof de ezel gecharmeerd was door de aandacht, draaide hij zich om en stormde hij, onverstoord balkend, richting de appelboom, waar hij zijn onderbuik wild tegen de boomstam aan schuurde. Mijn moeder besloot haar fototoestel in haar handtas op te bergen en terwijl de ezel tegen de appelboom op-bloesemde was er een stemmetje in mijn hoofd dat tegen me zei: Deze job wordt de mijne! En uiteindelijk werd ik beheerder van het Lijsternest.

Wat houd ik van Streuvels en vooral van zijn Lijsternest met dat befaamde raam dat op een ietwat Belgicistische manier met weidse blik zowel naar Vlaanderen als naar Wallonië kijkt. Op die al bij al geringe oppervlakte is zóveel geschiedenis aanwezig of geschreven dat elk beetje conservator overtuigd geraakt dat àlles aan Streuvels te linken is. Het smalle streepje raam, dat een blik biedt op een overweldigend landschap, tracht dat te omkaderen.  
Aan dat raam zag ik de geboorte van drie bestsellers: De Mensengenezer van Koen Peeters, De Bourgondiërs van Bart Van Loo en de biografie van Paul Van Ostaijen door Matthijs de Ridder. Maar ook zoveel andere schrijvers kwamen hun venster op de wereld verluchten.

Toch bleek mijn Ik te veel Icarus te bezitten. Een midlifecrisis diende zich aan. Steevast bracht ik op gelegenheden de grap nog drie dingen op mijn bucketlist te hebben: 1. een Ros Beiaardommegang organiseren, 2. een Belgiëmuseum oprichten in het Jubelpark tegen 2030 (of België tegen dan nog bestaat laat ik hier buiten beschouwing: dinosauriërs zijn ook dood, maar zijn boeiender dan ooit) en 3. tegen 2032 de Heilige Barbara van Van Eyck schilderen zoals Van Eyck ze geschilderd zou hebben als ze deel uitmaakte van het dan zeshonderd jaar oude Lam Gods.

Voorjaar 2018 waagde ik de sprong om adjunct-coördinator te worden van de Ros Beiaardommegang van 2020. Dat blijkt nu als een hobbelpaard te eindigen, want door de coronacrisis is het hele Ros Beiaardteam in langdurige – vermoedelijk zelfs permanente – quarantaine gezet. En daarom zit ik nu, in wat de drukste dagen uit mijn carrière moesten worden, ongewenst thuis in een flatgebouw in een stadscentrum waar sociaal contact onhaalbaarder lijkt dan ooit, en mis ik mijn vergeelde en vernieuwende schrijvers. Tijd voor een boek dat een eind brengt aan deze wonderlijke mei! Sluit maar snel dit venster!

<- Terug