Brief aan Herman Teirlinck
Door Sien De Smet

<- Terug

dinsdag 5 mei 2020

Geachte meneer Teirlinck

Ik ken u niet en u kent mij al zeker niet. Uw naam ken ik natuurlijk wel want die hebt u aan een gerenommeerde theaterschool gegeven. Daaruit leid ik af dat u een gerenommeerd man bent. Ik zag u eens op televisie, het was in één of andere show waarin ze beelden uit vervlogen tijden opduikelden. Het fragment kwam uit een tijd waarin er nog geen kleuren waren op het scherm en toen de mensen nog heel anders spraken. Ze articuleerden beter, maar overdreven daarin ook wel wat. Hun stemmen klonken scherper, ze praatten sneller en ze leken wel te pochen met hun woordenschat. Ik zag u en Dora Van der Groen. Als ik me niet vergis, deed zij een soort van kunstjes en gaf u haar regieaanwijzingen.

Maar goed, dit leidt me te ver, ik wil graag uw vraag beantwoorden.

U moet weten, meneer Teirlinck, ik sta elke dag vroeg op. Veel vroeger dan acht uur, het tijdstip waarop ik tot voor kort mijn wekker zette. Dat komt omdat ik sinds enkele weken, als ik ’s morgens uit mijn droom ontwaak, mijn ogen maar moet opendoen om klaarwakker te zijn en zin te hebben in de dag. En allicht ook omdat ik ’s avonds al vroeg in slaap val in de zetel, mijn boek op mijn neus. Ik denk dat ik, misschien wel voor het eerst sinds ik een baby was, in mijn natuurlijk ritme ben beland.

Ik kus mijn lief en trek wat kleren aan. Het eerste wat ik daarna steevast doe, is gaan kijken naar onze zaailingen op de vensterbank. Ik zie ze groeien met de dag. Wat later, als mijn lief ook wakker is, doet hij net hetzelfde. “De basilicum doet het echt goed!” zegt hij, en “Oh! Schatje, kijk, er komt hier iets nieuws!”. Ik antwoord: “Ja, ja, jaa!”, we zijn allebei vol bewondering en halen veel vreugde uit onze kamerplanten.

Enfin, u vroeg me niet om te beschrijven wat er binnen zoal op mijn vensterbank groeit maar wat ik door het venster buiten zie.

Het begint met het ochtendlicht, op een zonnige dag vind ik dat magisch. Het is voorzichtig roze, alleen bestemd voor diegenen die zich de moeite reeds getroostten om uit bed te komen. Tegen de middag is het zonlicht hard geworden, het werpt scherpe schaduwen op de houten vloer. In die silhouetten valt onmogelijk iets te verdoezelen. Vorige week zagen we hoe het in de vroege avond zelfs groenig scheen, het was kermis in de hel. En ’s avonds, wanneer de zon uit onze blik verdwijnt om andere delen van de wereld te gaan verlichten, staar ik naar de mooiste schakeringen oranje.

Er is ‘de Rudi’, de burgemeester van de straat. De man heet eigenlijk Jan. Hij woont aan de overkant, maar wij noemen hem altijd ‘de Rudi’. ‘De Rudi’ is de verpersoonlijking van sociale controle, hij heeft altijd alles gezien. Hij wordt nog vroeger wakker dan ik, ‘de Rudi’ is de eerste die ik ’s ochtends groet. Stel u een kale, corpulente man voor. Zijn robuuste armen heeft hij consequent als twee ietwat schuine pilaren op zijn raamkozijn gepositioneerd. Zijn leven lang heeft hij hard gewerkt in de haven. Hij woonde bij zijn moeder in en heeft voor haar gezorgd tot ze doodging. Sinds dan is hij alleen en heeft hij niets te doen. Voor hem is er niet zo veel veranderd sinds die achttiende maart.

Er zitten ook twee tortelduiven in het jonge boompje in de straat. Ze zijn eigenlijk te dik voor de tak waarop ze hun nest hebben gebouwd, ik ben bang dat die op een dag zal breken. Zij zijn zich echter van geen kwaad bewust, liefde maakt blind.

Een dikke maand geleden belde onze buurvrouw op een avond aan. Haar anders zo gesoigneerde geblondeerde haar zat in de war, ze had twee donkere wallen onder haar ogen en duidelijk maar snel-snel iets aangetrokken. Ze was in alle staten, ik zag dat ze gehuild had. Ze kwam amper uit haar woorden maar vroeg of wij misschien een iPhone-lader hadden die ze even kon lenen. De politie was net langs geweest om te zeggen dat haar man op intensieve zorgen lag en ze kon hem niet bereiken want hij had de lader mee. Bezorgd vroegen we of we verder iets voor haar konden doen, maar ze zei dat ze het wel zou redden. Erg overtuigend klonk het niet.

De volgende avond, ergens na middernacht, arriveerde haar dochter met een trolley en veel drama. Door het kabaal ben ik aan het raam gaan kijken. Het zal ook u wellicht niet verbazen, meneer Teirlinck, dat ‘de Rudi’ eveneens paraat was. Hij heeft ons overigens ooit eens ingefluisterd (voor zover ‘fluisteren’ überhaupt mogelijk is vanuit het raam op de tweede verdieping) dat hij die kerel – onze buurman – voor geen haar vertrouwt. Wij hoorden af en toe wel eens vreselijk geruzie door de muren heen, maar na afloop ook de stomende goedmaakseks.

Later die week zaten mijn lief en ik op ons terras en konden we moeder en dochter gezellig horen kletsen. Ook hun hond is sinds de verdwijning van de buurman beduidend rustig. We vingen flarden op van het gesprek: “wanneer hij terugkomt? Geen idee” en “in de gevangenis” . ‘De Rudi’ kreeg dus toch gelijk.

Er is nog veel meer dat ik door mijn venster zie, meneer Teirlinck, maar voor vandaag hou ik het hierbij.

Ik groet u hartelijk

Sien De Smet

<- Terug