Van Verwoeste Levens en Vlerken in het Blauw
Door Barbara De Coninck

<- Terug

‘t Is lentegroen genoeg,
voor honderdduizend oogen;
eilaas, ‘k en hebbe er ik,
o grondig groene zee,
maar twee:
wie kander moedeloos,
den dwang mij doen gedoogen
van ’t geen mij tegenhoudt
nen tocht in al dat groen
te doen?

Het is donderdag 12 maart 2020.

Bij Theater Tinnenpot in Gent zingt Els Deceukelier onbedoeld haar zwanenzang.
In vijf taferelen spreekt zij van verwoeste levens en van grote verdrietige vrouwen. Zich invoelend in hun smart, vertelt zij van Helena en Andromache, van Kirke, Nausikaä en Penelope – wie Homeros in bezwerend vers voor de eeuwigheid bezong.
De grond waarop ze staat en speelt snijdt dwars doorheen de tijd: waar nu de bühne is was ooit een tuin – aangeharkt door de gaardenier van Keizer Karel V.

Er steekt een wind op die ons een nieuwe Trojaanse oorlog binnenvoert.

Het venster op de wereld slibt langzaam dicht.

Vierentwintig uur voor Nederland tot vijandelijk en ontoegankelijk gebied verwordt, loop ik op zondag 15 maart in Saeftinghe bij laagwater voor de op één na laatste telling van het seizoen. Het schor is vrijwel leeg op vijf verre ooievaars, twee blauwe kiekendieven, drieënveertig grauwe gorzen en wat gebruikelijk spul in belachelijk kleine aantallen na.
De Zeeuwse tellers hebben het over de sterke afname van de pijlstaart, de smient en zelfs de wilde eend. De afbraak van Gezelles vlerkendragend volk voltrekt zich razendsnel.

Wanneer de astronomische lente aanbreekt gaat België voor lange tijd op slot. Bye Bye Lesbos-reis. Bye Bye Biesbosch. Bye Louise Bourgeois bij Museum Voorlinden. Bye broedvogel-kartering bij de Gasdam en in ‘de zeven’. Bye grutto, kievit, snor, rietgors, boerenzwaluw, graszanger, rietzanger, gele kwik en tureluur. De regel Blijf In Uw Kot snoeit onverbiddelijk in het wonderlijke schouwspel van voorjaarstrek en broedseizoen.
Tijdens COVID-19 zijn wandelingen en zwerftochten bij wet geregelde uithuizige verplaatsingen: spaarzaam, solitair, per fiets of liever nog te voet.

En zo verdicht “mijn Antwerpen” zich tot Den Botaniek (met jonge, vliegvlugge merels en de nabloei van magnolia), het Hof van Leysen (de dichtst mogelijke benadering van een parkbos met boomklever, anemoon en hyacint), het Harmoniepark (met het monument voor Peter Benoit van Henry Van de Velde), het Albertpark (met Ballerina van Oscar Jespers), de polder van Hoboken en verder zuidwaarts het BrialmontFort.
In het Ringbos bij station Antwerpen Zuid zingt op 22 april warempel een vroege nachtegaal. In het Vinkenpark bij het woonzorgcentrum is het te allen tijde merkwaardig stil.
Stil verdriet.

Thuis geven slechts de ramen aan de ‘tuin’-kant uit op de wereld. Een stevig verharde wereld in een weinig bekoorlijk binnenblok. Hier een terras, daar een halfhoge muur, verderop het vermoeden van de brede lusttuin van de buren en daarachter een groen scherm – twee wilde kastanjelaars, een linde en een hoge Italiaanse populier.
Van hieruit loer ik als door het sleutelgat naar de lente van 2020.

De koolmees, pimpelmees, heggemus, houtduif, vink, merel en winterkoning zijn altijd daar. ’s Ochtends passeert klokvast de halsbandparkiet na een nacht op ’t Kiel. Miauwend komt af en toe het uiterst verfijnde zwartkopmeeuwtje over, op weg naar havenbedrijven genaamd Nafta, Degussa en British Petroleum: haar asfalten broedgebied. Een merel-man sluit vriendschap (terwijl ik buiten lees) en schuift elke dag een stukje in mijn richting op.
Hij houdt erg van dorre overjaarse vijgen. Ik begroet hem graag luidop in sissel-taal.
In de kastanjelaar waar ’s winters nog de roodborst zong klinkt nu het liedje van de zwartkop. Dag op dag één week later scheert de eerste gierzwaluw voorbij.
Royaal in hun eenvoud zijn de observaties fundamentele momenten van klein geluk.
Ze brengen de verveling uit cadans. Ze compenseren de soms Sisyphusiaanse huishouding.

Mijn natuurlijk venster op de wereld bevindt zich nochtans hogerop: in het azuur waar men mits veel speurwerk (en geluk) grote rovers spotten kan – op doortrek naar hun broedgebied. Hier kan men met het oog verslinden:
Op       6 april             11:00   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            6 april             11:10   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            7 april             15:15   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            11 april           11:52   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            11 april           12:32   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            11 april           12:34   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            11 april           16:18   1 Buizerd / Noord                  Antwerpen-Harmonie (AN)
            11 april           10:10   1 Slechtvalk / Zuid                 Antwerpen-Harmonie (AN)        
            22 april           14:30   1 Wespendief / Noord           Antwerpen-Harmonie (AN)

Exquise rovers. Vliegende juwelen. Doorvliegers van de lucht. Incarnaties van verlangen. Jullie zijn het die me beletten te vernauwen, te verschrompelen, te verstenen in corona-tijd. In een wereld die abrupt tot stilstand kwam – een wereld zonder vlerken.

Aan alle leven op aarde komt een eind. Die regel geldt voor mens en dier.
Wij menselijke wezens weten nu dat we op de rand van een afgrond staan. Wij moeten met andere woorden verstandig zijn. Samen onze ecosystemen herstellen en beschermen. Wereldwijd. Maar ook en vooral bij ons – in ons.
De wilde vogels tonen ons de weg. Koolmezen vechten geen etnische of ideologische oorlogen uit. Zij kapitaliseren niet en gebruiken van de natuurlijke omgeving alleen precies datgene wat nodig is. Niets meer. Zij vervuilen hun omgeving niet. Zij staan moedig en aanvaardend in het leven. Zijn ze voor de volle honderd procent gedetermineerd? Zijn ze wérkelijk voorbeelden van a poor life? Ik zou het zo direct nog niet weten. Ze zijn toverachtig mooi – zelfs de kleine koolmees in zijn strakke geel met zwarte pak. Ze zijn zintuiglijk en voelen zoals wij. Ze vliegen over landsgrenzen en pandemieën heen.
Mistroostig zijn ze niet.

Gij vlerkendragend volk,
gij allerhand gezwinde
doorvliegers van de lucht
de lieve lente lacht
zo zacht;
en gij, gij vliegt haar in
’t gemoet, bij lork en linde,
in ’t nieuwgeboren gers,
in ’t onkruid en in ’t riet:
ik niet!

Barbara De Coninck, Antwerpen, 7 mei 2020

<- Terug