Caïro-Corona
Door Luc Lauwers

<- Terug

Dag drie.

Dashur. De meer dan 4600 jaar oude geknikte piramide van farao Snefru is al enkele maanden open voor publiek. Tijdens de minutieuze voorbereidingen van deze trip heb ik enkele claustrofobische verslagen opgespoord. Plat op de buik over losse balken en keien met een brandende kaars in de hand hoeft niet meer. De piramide is klaar voor de nieuwsgierige ‘Egyptofiel’, bereid om gebukt de tachtig meter lange gang af te dalen tot in de diepe onderste kamers.

Een zichtbaar dodelijk virus doorkruist de plannen om samen met een tweede familie Egypte te bezoeken. Een grote ontgoocheling wordt geboren. Machteloos moeten we toekijken hoe het luchtruim zich sluit.

Nachtelijke groet vanuit Caïro.

Beste familie en vrienden. We zijn toegekomen in het gastenverblijf in Zamalek. Veilig en wel op het eiland Gezirah, centraal in Caïro en omarmd door de Nijl. Met ons elven bezetten we zowat anderhalve verdieping. De vlucht werd zoals verwacht omgeleid via Doha in Qatar. Twee hostesses met uiterst modieuze plexiglazen maskers waren in de wolken toen Jan en Tom achtereenvolgens een derde en vierde dessertje vroegen. Morgen een rustige dag. Het museum voor islamitische kunst en een wandeling door het mammelukse Caïro. Tot dan.

De snel stijgende curve van de hoeveelheid aan frustraties zou beter naar beneden afbuigen. Ik bind de strijd aan met de pen en schrijf mezelf een dagelijkse sessie schrijven voor. Essentiële wandelingen naar mijn kantoor trekken de tafereeltjes op gang. Mijmerend door een venster kijken helpt de gevormde en misvormde beelden aan te vullen en te kneden. Krachtige vingers op het klavier plukken de nog onrijpe vruchten. Onafgewerkte paragrafen verdwijnen in de wachtruimte.

Dag zes.

De kleine gestalte van een kloosterlinge met een houten kruisje aan een leren touwtje om de hals verschijnt van achter een smalle kier. Ze kijkt omhoog, tovert een brede glimlach tevoorschijn en sluit de deur. Iets later komt ze terug met een mondmasker en mogen we de Haret Zuweila betreden, een oude Koptische Orthodoxe kerk. Vroeger werd hier in de vastentijd Eucharistische wijn geproduceerd van in water geweekte rozijnen. Men verpletterde ze in een wijnpers, met de hand, en na veertig dagen waren ze klaar voor sacramentele consumptie. Onze zuster loodst ons doorheen gangen en trappen. Ze ziet er gelukkig uit, is geduldig en covid-19-afstandelijk. Het licht pijnigt onze ogen wanneer we terug buiten komen. Buiten klinkt de middagoproep tot het gebed. Niet volledig synchroon. Een canon vanminaretten en megafoons.

Bij de inname van de dagelijkse portie vensterkijken wordt het duidelijk dat corona vooral wandelaars en pakjesdiensten onze straat instuurt. Veel tafereeltjes blijven uit de greep van het virus. Jonge botten aan de blauweregen laten een lente vermoeden. De postbode fietst nog steeds met zorg de brieven rond. Meesjes in de nog kale notenboom staan mij toe te oefenen in het speuren naar details die het geheel in evenwicht brengen. Het verhaal moet tenslotte enige geloofwaardigheid vertonen.

Deze avond zal ik wat langer opblijven, afdalen in de ongeordende wachtruimte der schrijfsels, een nieuwe wending toevoegen, een zin inkorten of schrappen, om dan iets na twaalven en na een allerlaatste herlezing in alle stilte mijn nachtelijke groet vanuit Caïro de wereld in te sturen. Heimelijk verheug ik mij op het spannende moment van de eerste klik op het verzend-icoontje.

De therapie begint te werken. Het verzonnen reisdagboek groeit. De frustratie krimpt. De koortsige temperatuur in Caïro is gezakt. De zandstorm van zaterdag en zondag is gaan liggen. Gretig lezen de ‘bijna medereizigers’ de hun toegeschreven belevenissen.

Nu rest mij nog te herstellen van het hardnekkige egypt-21-virus. Ik wil niet langer dromen van middenrijkse hiërogliefen die plots een eigen leven beginnen te leiden en al kwetterend door mijn hoofd spoken.

<- Terug