Brief aan Heer Teirlinck
Door Anka Hashin

<- Terug

Beste Herman,

Het is makkelijker gezegd dan gedaan. Komt u maar bij het raam staan, deel uw gedachten maar. Het is vooral moeilijk dat ik geen parallel zie tussen de gedachten en het sombere, grijze uitzicht. 
Of wacht u maar, hier is het, de parallel, sterker nog; een overeenkomst. Mijn gedachten zijn somber en mijn hersencellen zijn grijs. 
Wat kan ik zeggen? Zag ik mezelf drie maanden geleden anders dan ik mezelf, nu de wereld anders is, zie?
Nee. Er is niets in mij veranderd, maar mijn begrip naar mezelf – ik merk dat ik steeds bij mezelf kom, nu ik gedwongen ben in isolement te zijn. Zullen we eens eerlijk zijn, zijn we echt ergens toe gedwongen? We mogen elkaar niet zien, kussen, aanraken, we mogen niet samenscholen, collectief zuipen, vergaderen.
Een beetje hypocriet. We zijn al heel lang geleden overgestapt op de virtuele vriendschappen. Hebben we elkaar echt wel gemist, terwijl we hand in hand in de tram zaten, met onze neus op onze telefoons gericht? Nee. Hoe zit het dan met zinloze opmerkingen in lege WhatsApp groepen?
Van tijd tot tijd dronken we op nietszeggende feestpartijtjes, waar men van hart tot hart kan praten, met hetzelfde succes als bij een voetbalwedstrijd.
Paniek in het dorp. En dit komt alleen omdat de wereld een ‘regime’ heeft afgekondigd. Een ‘regime’ van isolatie. De mensheid heeft een slechte ervaring met regimes. We herinneren ons allemaal waar ze toe leidden. 
En misschien, als de wereld weer naar de gebruikelijke sociale modus terugkeert, zal alles weer hetzelfde worden. Zowel u als ik zullen elkaar weer korte zinloze berichten via virtuele communicatie sturen, samen proosten in de met zweet en kater bedekte oude kroegen. We zullen weer met de uitlaatgassen uit onze auto’s schieten en keukenpraatjes bij de bakker maken.

Kunnen we überhaupt ooit van hart tot hart praten? Door het feit dat we ons op afstand van elkaar moeten houden, zijn we immers niet met het schrijven van verrukkelijke brieven aan elkaar begonnen.
Wel zijn we allemaal verenigd door één ding: vanuit ons raam lezen we onze eigen gedachten.
Wat zag u vanuit uw raam in Vlaanderen – pannendaken en een lichtroze zonsondergang?
Nee, het glas heeft de kwaliteit om niet alleen slecht weer, maar ook de buitenwereld op afstand te houden, te blokkeren. Als we vanuit het raam kijken, verwerpen we onze gedachten en laten ze afketsen. Gedachten over onze eigen wereld, onze angsten, onze problemen, onze filosofie. Een soort interne spiegel.
Beleeft men hetzelfde, wanneer men in de grenzeloze steppe van Mongolië staat of van de vuurtoren naar de woeste Stille Oceaan kijkt? Of ergens in het noordelijkste punt van Rusland naar een complex noorderlicht staat te kijken? Welnee! Er is dan geen glas. En als er geen glas is, is de wereld enorm en grenzeloos. Als u of ik in zo’n Mongoolse steppe in de verte staat te kijken, dan denken we niet aan onszelf. We denken aan de sterren in het heelal, aan de muziek van Bach, aan leven en dood, aan eeuwigheid, aan de vergankelijkheid van alles.
Maar nu, uit dat stille isolement, mag ik maar hopen dat wij hebben geleerd om verder dan onze eigen neus te kijken. Dat onze interne spiegel een keer gebroken wordt. Dat we met elkaar, hart op hart, kunnen praten.
En ook al leek mijn brief eindelijk impulsief, naïef, stom; we moeten uit dit aquarium stappen. Dat zie ik dus vanuit mijn raam. Een kans.
Voor de keer dat de eeuwigheid ons alles en allemaal verzwelgt.

<- Terug