Hoe doe je dat, een brief aan Herman Teirlinck?
Door Linda Jacobs

<- Terug

Het gaat al mis van bij het begin. Hoe doe je dat, heden ten dage een brief schrijven? Een epistel neerpennen aan iemand die nota bene niet meer onder de levenden is? Een genre beoefenen dat nog slechts sporadisch gehanteerd wordt? En wat voor oubollige aanhef ontspruit er meteen aan mijn brein als ik besluit te starten?

Ik weet het niet, het denkwerk levert me alleen maar diepe zuchten op. Toch wil ik de geachte heer Teirlinck een brief schrijven. Ik heb slechts één zekerheid: als ik in dialoog wil treden met hem, moet ik blank en onwetend zijn als het blad op zijn schrijversterras ergens in 1963. ‘Bij mijn venster’ heb ik niet gelezen, zijn optrekje in Beersel heb ik ook nooit bezocht. Ik heb het een beetje gehad met de eerste of tweede verblijven van onze literaire iconen. Hun meesterwerken ken ik hooguit van een verplichte leeslijst. Genieten van een verplichting lijkt me trouwens nogal masochistisch.

Waarom mezelf dan blijven pijnigen en aan een wedstrijd deelnemen? Stiekem een blik werpen op de pennenvruchten van mijn medeschrijvers helpt niet. Integendeel, het maakt me onzeker en cynisch. Alles is al gezegd en geschreven, in mooie, diepzinnige verwoordingen nog wel. Den Herman kan er tevreden op terugblikken: zijn naam wordt verbonden aan kwaliteit.

Hoe moeilijk ook, ik moet deze brief schrijven omdat het belangrijk is om deze onwezenlijke tijd vast te leggen, om hem nooit meer te vergeten. Om ervan te leren. Hier gaan we dan.

Lieve Herman, neem het me niet kwalijk dat ik je zo noem. Het ontbreken van fysieke aanrakingen in deze tijd noopt mij tot aansprekingen die onze sociale behoeften enigszins compenseren. En natuurlijk ben jij ondertussen dood. ? (Maar een emoticon kende jij natuurlijk nog niet.)

Lieve Herman dus, op 13 maart 2020 veranderde mijn leven. Toen kwam ik terecht in het alomvattende woord van deze tijd, in een bubbel. De bubbel sloot me op in een huis dat niet het mijne was, met een uitzicht dat – groen en weelderig – niet het mijne was. In die bubbel lonkte voor het eerst in mijn leven het perfecte geluk. De ratrace viel stil, de hoeveelheid afspraken op de agenda verschrompelde tot zero. Al de dagelijkse rompslomp en bijkomstigheden smolten stilaan weg. Wat bleef, waren hij en ik, en het raam. We zaten meestal in een fauteuil voor dat raam te kijken naar onze schitterende, maar begrensde werkelijkheid. Voor mij waren alle onaangenaamheden buiten gebleven, er was tijd voor elkaar, voor herbronning. Zelfs mijn meneertje Parkinson leek wel discreet op de achtergrond te blijven. En al die tijd was er de schoonheid van de tuin, het zonovergoten groen dat optimistisch stemde.

Onze tuin van Eden werd opgeluisterd door een scala aan vogels die luidruchtig het heft in handen nam. Zij waren niet verstomd zoals de mens en kwinkeleerden dat het een lieve lust was. Onze adem stokte, we hoorden de stilte regeren, slechts af en toe onderbroken door de grasmaaier om ons paradijs te trimmen. Het gebeurde dat ik een rondleiding kreeg: de bloemen, de vlinders… ze mochten zonder repetitie een glansrol spelen. Het merendeel van de tijd zat ik in mijn koninklijke loge, ik keek uit over het podium van de natuur en applaudisseerde.

Geluk is fragiel. Er was geen handleiding, geen voor-en-na scenario. Dus we deden niets. Of bijna niets. Er moest wat veranderen, dat wel, filosofeerden we vanuit onze fauteuil: de economie, de cultuur, de gezondheidszorg… te veel om op te noemen. Maar vooral, werk maken van menselijke relaties. De pioenrozen bogen hun hoofdjes en onthielden zich van commentaar.

Wie, vroegen we ons af, zal al die ideeën steunen, met ons delen, toejuichen, uitvoeren? Lieve Herman, ik vrees dat we tot Sint-Juttemis zullen moeten wachten als we zelf geen actie ondernemen. Ons probleem is namelijk onze bubbel, onze groene isoleercel. Ik heb jouw versie nooit gezien, maar ze overstijgt met grote zekerheid de luister van de mijne: sierlijk aangelegde bloempartijen, een fonteintje, een meanderend beekje, een exquise moestuin?

Misschien is volmaakt geluk alleen maar mogelijk als we het delen met vele anderen, als we niet enkel in beslotenheid leven. En samen met die zo broodnodige medemensen, zal ook de pijn haar herintrede doen. Het zij zo.

Dus, lieve meneer Teirlinck, laat ons genieten van dat grote raam en die fauteuil aan de achterzijde van ons huis. Maar investeer ook in de voorzijde. Installeer een bankje tegen de voorgevel en ga erop zitten, met de blik vooruit en naar elkaar.

Altijd de uwe

Linda Jacobs

<- Terug