Door Roos van der Velden

<- Terug

Utrecht, 15 juni 2020

Geachte Herman Teirlinck,

Als ik door de vensters keek, gingen mijn gedachten altijd eerst over het weer, dat zo ultiem prachtig was dat de regendagen opvallend waren. Ook vandaag schijnt de zon weer volop en heb ik prachtig uitzicht op de tuin. Maar al snel belanden mijn gedachten bij de mensen om me heen, en hoe weinig ik nog van hen begrijp. Ik maak me zorgen om de mensen en ik maak me zorgen om mezelf en de mensen. Zou ik iedereen zomaar kunnen verliezen? 

Even word ik afgeleid door wat er buiten gebeurt. Twee vette duiven hobbelen door de tuin, op afstand gevolgd door de kat van de buren. Zelfs de duiven zijn een koppel, denk ik mistroostig. Maar zal ik ooit iemand vinden? Misschien wel niet. Dan ben ik de rest van mijn leven zo alleen als nu. 

De zon zorgt voor een heerlijke warmte. Even sluit ik mijn ogen. Ze gaan weer open als er een melodietje uit mijn computer komt. Mijn les begint. Met een zucht ga ik weg bij het raam; ik moet aan de slag. 

Boven zit ik opnieuw naast een venster, dit keer met uitzicht op de Voorstraat. De lerares kwebbelt een eind weg, maar mijn aandacht verslapt al snel door alles wat ik buiten kan zien. De buren en hun kinderen komen thuis. Ze lachen vrolijk (of lijkt dat maar zo?). Ik vraag me af wat ze gedaan hebben, en of ik dat ooit zou kunnen doen met mijn eigen kinderen. Zes wil ik er wel, of zeven. Veel. Maar dan moet je iemand vinden die dat ook wil, en wie is er nog zo tegenwoordig?

Ik hoor mijn naam. ‘Roos?’ Ik kijk om naar de computer. Op mijn scherm zie ik alleen maar zwarte vierkanten, waarvan er zojuist een tegen mij gesproken heeft. ‘Ja mevrouw?’ ‘Kun je antwoord geven?’ Er is een vraag gevraagd en ik sta met mijn mond vol tanden. Een zucht. ‘Suzanne, dan?’ Mijn studie. Dat moet ook nog goed komen. Daarvan verwacht ik misschien wel te veel. Ik zie een heel nieuw leven voor me, maar wordt het dat wel?

De les gaat langzaam voorbij. De leraar zegt gedag, maar bijna niemand antwoord. Ik log stilletjes uit en draai me weer naar het raam toe. Er komen nu toch wat wolken aan de lucht. Ik klim met een zuchtje op de vensterbank. Buiten gebeurt er van alles, van alles zonder mij. Ach, ik heb er toch nooit om gevraagd om zeventien te zijn en zeventienjarige zorgen te hebben? Net zomin als we er om gevraagd hebben om tijdens een pandemie te leven en pandemische zorgen te hebben. 

Terwijl ik uit het raam kijk, weet ik dat de zorgen ooit voorbij moeten gaan en dat ik dan ouder en wijzer zal zijn. Het wachten daarop en niet weten wanneer het komen zal, dat is zo vervelend. Iedereen kent het wel, het gebeurt nu immers met iedereen – we zitten allemaal binnen, achter ons raam, te kijken en te wachten op latere tijden, als de zorgen voorbij zullen zijn.

Met vriendelijke groet,

Roos van der Velden

<- Terug