Roze Marie
Door Nicolientje

<- Terug

In het rode straatje van één of andere grote stad sta ik achter mijn venster. Als Roze Marie ga ik door het leven, omdat ik altijd roos draag. Roze Marie van het rode straatje, zo noemen ze mij. Het regent pijpenstelen, de sfeer is droef. Het is coronatijd. Ik ben werkloos. Dat werd door belangrijke mensen beslist, sommigen van die hoge pieten kwamen bij mij ook hun zinnen botvieren vroeger, in de goede tijd voor Corona. Hoe is het toch zover kunnen komen. Het was hier vroeger een gezellige boel. Tijdens de dag was het wat verlaten. Maar ’s avonds als de rode lichtjes aangingen werd het best gezellig. Elke avond was het Kerstmis. Het was ook wel een drukke straat. Wat wil je, er zijn veel eenoudergezinnen. Mannen alleen. En die moeten toch ook aan hun trekken komen. Ook veel weduwnaars, want de babyboomers van na Wereldoorlog II beginnen stilaan te sterven. Dus ook daarmee verdiende ik mijn boterham. Die mannen zochten troost in hun oude dag, meer dan seks alleen. Een goed gesprek, want zij waren niet de generatie die makkelijk psychologen opzochten en priesters waren er niet meer. Dus ging het er hier wel gezellig aan toe. Muziek kwam toen vanachter de vensters. Mensen liepen heen en weer, er werd gepraat, gelachen. Soms was er ook wel eens ruzie, ja dat wel, vanwege de concurrentie. Maar dat werd wel vlug bijgelegd.

Maar dat was allemaal verleden tijd. Want opeens was de wereld veranderd. HET was langzaam ons leven binnengeslopen en niemand wist waar HET echt vandaan kwam. Het coronavirus. Het kwam uit China zeiden ze, en sommigen dachten dat het met opzet verspreid was. Anderen twijfelden dan weer. Want ze hadden het virus nog nooit gezien. Maar ons straatje liep leeg. Wegens hygiënische coronamaatregelen moesten wij er ons bijltje bij neerleggen. Gedaan met de rode lichtjes, geen mens kwam nog langs. De schrik zat er goed in.

Of toch vandaag. Twee personen in het zwart gekleed, die het lijk kwamen ophalen. Een coronaslachtoffer, zij had de regels niet gerespecteerd. Ik zag het van achter mijn venster gebeuren. De zwarte wagen, de donkere figuren in de neerslaande regen. Ze hadden elk een paraplu bij zich en belden aan bij de zaak naast mij. Er werd opengedaan. Ze gingen naar binnen. Ik hoorde gestommel en gemompel, er ging iets mis. De eigenaar was een oude man, hij had een Stannah geïnstalleerd. Zo’n stoel om automatisch naar boven mee te gaan. Maar door die stoel konden de zwarte mannen met hun doodskist niet passeren. Ik hoorde ze vloeken tot achter mijn venster. De stoel moest worden verwijderd. En daar waren ze, met de kist, naar de wagen en weg waren zij de donkere nacht in. De andere meisjes zouden nu wel twee keer nadenken voor ze zoiets zouden riskeren.

Ik trok mij weg van het venster, deed de roze gordijnen dicht, zette de verwarming wat hoger, trok mijn roze kamerjas aan en ging in mijn roze zeteltje zitten. Mijmeren en dromen van betere tijden.

Nicolientje

<- Terug