Onweer
Door Norbert De Meyer

<- Terug

Sombere nanoenlucht. Wind jaagt achter een kudde wolken als een speelse hond. Ik schrik op van het tikken van de eerste hagel op het glas. Prille vruchtjes van de kerselaar bij de buur buigen deemoedig onder het striemend geweld. De laatste bloem van de magnolia bij de achterbuur laat het ook afweten. Een koppel vogels schicht behendig tussen de druppels door naar hun schuilhok.

Vorige nacht stond ik hier ook. Slapeloos. Zoals naar gewoonte. Starend naar de met sterren bespikkelde hemel. In die stilte keek ik als een voyeur naar de waas rond de halvemaan. Daar ergens, waar de onzichtbare vijand op mij loert. Ik heb de geschikte leeftijd om in de rug aan te vallen.

Een absurd gevoel van veiligheid achter het nu kletsnatte raam. Ik denk aan mijn moeder. Ze was 98 jaar toen ze zachtjes de wereld uitgleed. Net voor het virusbeest zijn tentakels uitstrekte. Alsof ze onraad rook. Ze hoeft haar gerimpelde hoofd niet te breken over deze vuile oorlog.

De hagel verpopt tot pletsende regen. Vaalbleke lucht doemt op boven de huizen verderop. In het glas spiegelen zich de keurig gerijde boeken die de wanden vullen. Zoveel gebundeld papier, zoveel vrienden. Gulzig gelezen, doorbladerd, gekoesterd. Ook enkele van jouw boeken, Herman, zitten erin opgeborgen, geprangd tussen Elsschot, Streuvels, Boon, Brouwers en die andere Vlaamse woordmeesters. In het diffuse licht buk ik me en wrijf met een vinger over dit slaperige verleden. Wat een bizarre tegenstelling tot de rondwarende rotzooi wereldwijd. Verschanst in de loopgraven dat huis heet, verlies ik me in lege uren waarmee ik de dagen tel. Gulzig lezend om te vergeten, om de tegenstander te slim af te zijn. Kinderlijke naïviteit, maar het biedt troost. 

Ik pluk je ‘Zelfportret of het Galgemaal’ er tussenuit. Lang geleden onder ogen gehad, weinig van opgepikt toen, nog te groen achter de oren omdat ik niet besefte dat wijsheid alleen met ouder worden toeneemt. ‘Ik schrijf omdat ik gelukkig ben. Mijn nederige letteren, zij zijn de daad van mijn liefde’, lees ik. Zo’n uitspraak maakt me nieuwsgierig naar je ‘zelfportret’. Herlezing wenkt.

De regen heeft plaats geruimd voor flauw licht. Ik open het raam en hap naar lucht. Koel en vochtig. De stroom berichten van het front over het dodelijke virus zijn eindelijk ietwat opbeurender. Morgen worden de teugels wat gevierd. Bovendien: de ramen zijn door de bui vakkundig gelapt. Een zorg minder.

<- Terug